21-11-2021 10.00 uur Ds. C. Bijman

print

Intochtslied: Psalm 122 : 1 (staande)
1. Hoe sprong mijn hart hoog op in mij,
toen men mij zeide; "Gord u aan
om naar des Heren huis te gaan!
Kom ga met ons en doe als wij!
Jeruzalem, dat ik bemin,
wij treden uwe poorten in,
u, Godsstad, mogen wij ontmoeten!
Jeruzalem, van ver aanschouwd,
wel saamgevoegd en welgebouwd,
o schone stede, die wij groeten.

Stil gebed, votum en groet

Zingen: Psalm 111 : 1
1. Van ganser harte loof ik Hem
in 't midden van Jeruzalem,
den Heer in 't midden der getrouwen.
Groot zijn de daden van de Heer,
Hij doet wie lust heeft aan zijn leer
de schoonheid van zijn heil aanschouwen.

Woorden bij de symbolische schikking

Zingen: Gezang 657 : 4 (NLB)
4. Ons lied wordt steeds gedragen
door vleugels van de hoop.
Het stijgt de angst te boven
om leven dat verloopt.
Het zingt van vergezichten,
het ademt van uw Geest.
In ons gezang mag lichten
het komend bruiloftsfeest.

Gebed bij de opening van Gods Woord

Kinderlied: EB lied 452 : 1 en 2
Refrein: Jezus is de goede Herder. Jezus Hij is overal
Jezus is de goede Herder, brengt mij veilig naar de stal.
1. Als je s’avonds niet kunt slapen,
en je bang in t donker bent,
denk dan eens aan al die schaapjes,
die de Heer bij name kent.
Refrein:
2. En wanneer je soms alleen bent
en je hart is vol verdriet,
denk dan aan de goede Herder,
Hij vergeet zijn schaapjes niet.
Refrein:
(Kinderen gaan naar de nevendienst)

Schriftlezing: Openbaring 21 : 9 – 27
9En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; 11en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant. 12En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. 13Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. 14En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams. 15En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. 16En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17En hij mat haar muur op: honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, 20het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. 21En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. 22En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; 25en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn; 26en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.

Zingen: Gezang 264 : 1 en 4
1. Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd,
naar u verlangt mijn hart!
Van verre reeds heeft u mijn oog aanschouwd.
Met haasten en verward,
is over berg en dalen, voort over 't wijde veld,
mijn hart op enen male, u tegemoet gesneld.

4. Gij zijt mijn doel, verheven gouden stad!
Hoe klopt mijn hart in mij;
van 't aardse los, van vreugde hier verzaad,
stijg ik u naderbij,
weg boven aard' en sterren. Reikt eng'len, mij de hand!
Ik zie u reeds van verre, mijn hoge vaderland!

Verkondiging

Zingen: Gezang 262 : 3
3. Laat ons U ter ere zingen
met allen, die uw troon omringen,
een koor van mens' en englenstem!
Paarlen zijn der poorten bogen,
die nederdalen uit den hogen:
het hemelse Jeruzalem.
Geen oog heeft ooit begroet,
geen hart heeft ooit vermoed
zulk een vreugde.
Zo juichen wij, en roemen blij
de glorie van uw heerschappij!

Meditatief orgelspel.

Wij gedenken:
Gedicht

We noemen de namen van de gemeenteleden die in het afgelopen kerkelijk jaar zijn ontslapen;

In een moment van stilte gedenken wij hen die zijn genoemd en wij gedenken hen die ons uit eigen kring ontvallen zijn.

Zingen: Gezang 397 : 1 en 6
1. O God, die droeg ons voorgeslacht,
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!

6. O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht
en eeuwig ons tehuis!       

Geloofsbelijdenis

Zingen: Psalm 73 : 10
10. Wien heb ik in de hemel, Heer,
behalve U, mijn troost en eer?
Wat kan op aarde mij bekoren?
Alleen bij U wil ik behoren.
Al zou mijn vlees en hart vergaan,
toch zal ik, God, voor U bestaan,
wien ik mijn leven toevertrouw,
Gij zijt de rots waarop ik bouw.

Dankgebed, voorbede en aansluitend het Onze Vader

Zingen: Gezang 265 : 1, 2, 4, 5 en 21
1. Jeruzalem, mijn vaderstad,
mijn moederhuis, wanneer
zal ik u zien zoals ge zijt,
de bruid van onze Heer?

2. Daar is geen pijn en geen verdriet,
geen afgunst en geen nijd,
en angst en armoe zijn er niet
maar altijd vrolijkheid.

4. En zeker is geen ziekte daar,
geen ongeluk, geen dood,
geen boze duivel, geen gevaar
en geen gebrek aan brood.

5. God geve mij, Jeruzalem,
dat ik eens op een dag
een pelgrim aan uw poorten ben
en dat ik binnen mag.

21. Jeruzalem, mijn vaderhuis,
mijn moederstad, wanneer
Zal ik U zien, wij zijn op reis
naar U en naar de Heer!

Zegen: Amen, amen, amen

Inzameling van de gaven